De helft van dit onderwijsgeld wordt vanaf het jaar 2000 verdeeld op grond van het aantal afgestudeerden per universiteit: hoe meer diploma's, hoe meer geld. Dertien procent van het geld wordt verdeeld op grond van het aantal eerstejaars. De verdeling van de rest van het geld (37 procent) ligt vast.
Deze methode vervangt het zogeheten Hobek-model dat tot en met 1996 gebruikt werd. Daarin woog het aantal ingeschreven studenten veel sterker mee. Het aantal diploma's bepaalde slechts voor een vijfde deel hoeveel geld een universiteit kreeg.
Voormalig minister Ritzen wilde af van deze Hobek-methode. Hij was bang dat de universiteiten daardoor vooral hun best zouden doen om veel studenten binnen te halen, maar zich nauwelijks zouden inspannen om al die studenten ook te laten afstuderen. Hij wilde een model dat universiteiten dwong tot `prestaties'. Het nieuwe model voldoet aan de wensen van Ritzen. Het straft universiteiten als hun studenten afhaken zonder diploma. Een diploma wordt voor hen immers ongeveer tweeëeneenhalf keer zoveel waard. Voor diploma's van alfa- en gamma-studenten krijgen universiteiten straks 18.000 gulden, voor studenten in bèta-, landbouw- en technische hoek 27.000 gulden en voor medische diploma's zelfs 54.000 gulden. Studeert iemand niet af, dan loopt een universiteit deze bedragen mis.
Het kabinetsbesluit van vorige week maakt een einde aan een jarenlange ruzie tussen het ministerie van Onderwijs en de universiteiten. In de tussentijd is een overgangsmodel gebruikt (in ambtelijk jargon: Stabek). Daarin lag de verdeling vrijwel geheel vast. De overgangsperiode zou één
jaar moeten duren, maar liep uiteindelijk uit tot drie jaar.
Overigens lijkt de uitkomst van de hele discussie sterk op het
model dat tot 1992 gebruikt werd.