De vijf opleidingen onderwijskunde zouden op didactisch gebied voorbeeldig moeten zijn. Maar dat zijn ze niet. Ouderwetse hoorcolleges zijn er nog veel, modern onderwijs met computers komt nog niet genoeg van de grond.
Dat schrijft de visitatiecommissie die de vijf universitaire onderwijskunde-opleidingen onderzocht. Het eindrapport van de commissie verscheen deze week. Het gaat in het algemeen om kleine (en krimpende) opleidingen, en dat is één van de redenen dat de commissie zich zorgen maakt. Met name het
wegblijven van doorstromers uit het hbo vindt de commissie een
verlies.
De opleiding toegepaste onderwijskunde in Twente doet het beter dan de rest als het gaat om informatie- en communicatietechnologie. Maar de voornaamste zorg is dat de vijf vakgroepen (of afdelingen, zoals ze binnenkort heten) slecht samenwerken. Er komt overlap tussen de vakken voor en elke vakgroep hanteert, zonder duidelijke reden, haar eigen didactiek, zo stelt de commissie. Zorgelijk is het rapport ook over de studielast. Studenten vinden die hoog, en de opleiding zelf heeft er geen zicht op. Dat moet anders, vindt de commissie. Studenten blijken ook nogal ontevreden over de hoorcolleges en de practica, met name in de eerste studiejaren. Het afstudeerwerk is wel voldoende.
Bij alle opleidingen constateert de commissie een gebrekkige aandacht aan academische vorming. 'Het lijkt wel alsof elke individuele docent aanneemt dat de opleiding hiervoor wel zal zorgen', aldus het rapport. Daardoor is er niemand die er stelselmatig aan werkt.
Ook de pogingen zelfstandig studeren te bevorderen, vindt de commissie nog niet indrukwekkend. Het gaat vooral om 'aanzetten'. 'Er is nog een flinke weg te gaan', concludeert de commissie.
AmsterdamDe opleiding onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam krijgt een forse veeg uit de pan vanwege haar computeronderwijs. Informatie- en communicatietechnologie krijgt te weinig aandacht in het onderwijs en dat studenten ook zelf nauwelijks gebruik maken van ICT noemt de commissie
'een groot en ontoelaatbaar manco'.
In het algemeen is het Amsterdamse onderwijs echter van voldoende kwaliteit. Het programma is goed opgebouwd en studeerbaar, het afstudeerwerk is voldoende en voor de pogingen om studenten zelf aan het werk te zetten spreekt de commissie haar waardering uit.
NijmegenBij de opleiding onderwijskunde in Nijmegen heeft de commissie vooral veel 'aanzetten' aangetroffen. Traditionele kennisoverdracht maakt al plaats voor onderwijs waarin studenten zelfstandig werken, stelt de commissie bijvoorbeeld, maar allerlei initiatieven op dat vlak vertonen nog weinig
samenhang. Al met al scoort de Nijmeegse opleiding echter een voldoende.
De commissie waardeert de manier waarop `teleleren' in het onderwijs een plaats heeft. Het afstudeerwerk is 'zonder meer goed', vindt ze ook. Maar studenten doen te lang over hun afstudeerfase.
UtrechtDe Utrechtse opleiding onderwijskunde is in het algemeen 'zeker aan de maat', oordeelt het rapport. Opvallend goed of slecht is de opleiding in geen enkel opzicht. De commissie vindt wel dat het wetenschappelijk niveau van het afstudeerwerk te vaak laag is. Het eindniveau van de opleiding
is wel voldoende.
Studenten gebruiken al vaak computers, stelt de commissie tevreden vast, maar docenten veel minder. Daar moet 'met voortvarendheid' aan gewerkt worden. En het tweede jaar mag wel wat pittiger.
De Groningse opleiding onderwijskunde is in het algemeen 'aan de maat', aldus het rapport. De commissie vindt ook dat de Groningers maar eens goed moeten nadenken over hun opleiding. Op dit moment ontbreekt een duidelijk `concept' waardoor samenhang ontbreekt en vernieuwingen als de invoering van informatie- en communicatietechnologie niet doordacht plaats
vinden.
Het programma is wat breed, waardoor het gevaar van een tekort aan diepgang dreigt, merkt het rapport ook op. Het eindniveau van de opleiding is echter voldoende, hoewel de scripties in methodologisch opzicht 'soms wat mager' zijn. En de opleiding moet eindelijk de aanbeveling uit het vorige visitatierapport uitvoeren om meer vrouwen en meer gepromoveerden aan te
stellen.