Major/minor, het nieuwe handelsmerk van de UT

| Redactie

Met het major/minor onderwijsconcept wil de UT zich rond de eeuwwisseling nationaal en internationaal profileren. De universiteit wil af van het imago van 'smalle' en 'specialistische' universiteit, maar zich afficheren als een uitdagende instelling, die brede ingenieurs aflevert. Mensen die verder kijken dan hun eigen vakgebied en 'doordrenkt' zijn met sociale en communicatieve vaardigheden. Want daar heeft de industrie, volgens het CvB, meer dan ooit behoefte aan. Nu en in de toekomst. CvB-medewerker Leo Goedegebuure is aangesteld als leider van het major/minor project, gesecondeerd door Arwin Nimis van het Bureau Beleidsondersteuning. Het duo ziet het draagvlak groeien, zeggen ze. Al is er nog een hoop werk aan de winkel.

Goedegebuure: 'In het major/minor concept werkt de UT aan een arbeidsmarktgerichte academicus met een typische UT-signatuur. De voorgestelde opzet ondervindt in de buitenwereld (bedrijfsleven, ministerie) veel waardering, bijna tot onze verbazing. We hadden niet gedacht dat er zo'n draagvlak voor is bij het bedrijfsleven. In gesprekken met onder andere de werkgeversvereniging VNO/NCW hebben we dat kunnen constateren. We verwachten dat een enquête onder afgestudeerden hetzelfde beeld te zien geeft'.

Nimis benadrukt dat de UT zich in haar beleidsvorming ook gesteund mag weten door 'signalen' van de raad van advies van het CvB (niet te verwarren met de raad van toezicht), alsmede recent imago-onderzoek van de universiteiten, plus een recente notitie van de Adviesraad voor het wetenschaps- en technologiebeleid ('Wisselwerking tussen 'zachte en 'harde' kennis'). Academici blijven volgens de AWT te veel in 'de koker' van hun vak zitten, hebben niet geleerd om de eigen vakkennis te combineren en te integreren met kennis uit geheel andere vakgebieden. Ze missen de sociale vaardigheden die nodig zijn om met andere mensen samen te werken.'

De UT heeft altijd gestreefd naar een vervlechting van haar kernen techniek en maatschappijwetenschappen, juist met het oog op die maatschappelijke verbreding van haar studenten. Moeten we nu dus constateren dat dat concept niet uit de verf is gekomen?

Goedegebuure: 'Ik denk het wel, ja. Het is in elk geval niet scherp te krijgen dat de Twentse ingenieur daardoor breder is dan de concurrentie. Natuurlijk, onze opleidingen behoren tot de beste van Nederland - zie de visitaties en de Keuzegids -, onze studenten zijn dik tevreden, maar hun aantal daalt. Kennelijk missen we dus iets. Men komt in elk geval niet speciaal voor het tweekernenprofiel naar Twente'.

Dat huidige tweekernenprofiel van de UT is onduidelijk, oordeelt Goedegebuure. 'We zijn in de ogen van velen noch een echte technische universiteit, noch een instelling waar maatschappijwetenschappelijke vakken nadrukkelijk aanwezig zijn. Vlees noch vis dus. We moeten hard aan een beter imago werken. Major/minor kan daar een belangrijke rol in spelen. Zoals 'Maastricht' onverbrekelijk verbonden is aan haar succesvolle projectonderwijs, zo zal major/minor het handelsmerk van de UT worden.

De concurrentie kan dit concept, als het werkt, toch zó overnemen. Dan ben je dus je voorsprong weer kwijt. Dat is in het verleden ook gebeurd met allerlei andere creatieve Twentse initiatieven. En misschien vinden Delft en Eindhoven het wel prima dat ze op termijn een echte technische concurrent kwijtraken?

Nimis en Goedegebuure: 'Dat risico loop je inderdaad, maar bij ongewijzigd beleid weet je zeker dat de UT vastloopt en in zwaar weer terechtkomt. De instroom 'techniek' is bijzonder zorgelijk, terwijl op het maatschijwetenschappelijke front toch, al met al, een redelijke stijging te zien is. Als de algehele daling doorzet zal het bestaansrecht van de UT weliswaar niet direct in het geding komen, maar misschien wel leiden tot het inkrimpen van het aantal arbeidsplaatsen. Dat probleem moeten we nu erkennen, anders is het leed geschied voor we er erg in hebben.

'Wat onze ingenieursopleidingen ten opzichte van Delft en Eindhoven betreft: de kern van de opleidingen blijft hetzelfde, de eindtermen blijven absoluut overeind en aan de kwaliteit van de opleidingen worden geen concessies gedaan. De UT staat garant voor kwaliteit en dat willen we graag zo houden. Iedere universiteit kan volgens major/minor gaan werken, maar ons voordeel is dat het concept aansluit bij al onze andere onderwijsvernieuwingen en gebaseerd zal zijn op een uitgebreid palet aan opleidingen. Er zijn talloze combinaties denkbaar tussen majors (te vergelijken met de huidige afstudeerstromen- en varianten, red.) en minors (voorgestructureerde bijstromen van een geheel andere garnituur, met een vermoedelijke waarde van 21 studiepunten, red.). Dat zal onze sterkte worden'.

Groeit de UT met deze nieuwe plannen toe naar een algemene universiteit, zoals bijvoorbeeld het Belgische Leuven waar in diverse excellente vakgebieden uitstekende ingenieurs worden opgeleid zonder dat deze Vlaamse universiteit zich 'technisch' noemt.

Goedegebuure: 'Het is mogelijk dat de nadruk op de techniek in onze naamgeving wat zal afnemen. In de industrie en technische overheidsinstanties als verkeer en waterstaat was de harde kennis lange tijd de dominante factor. Er is nu een ontwikkeling waar te nemen dat in deze sector de 'zachte' kennis steeds belangrijker wordt en verweven raakt met de harde techniek. Met het major/minor concept spelen we daar op in.'

Bert Groenman

De beleidsmedewerkers Arwin Nimis (links) en Leo Goedegebuure

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.