'Ik studeerde eerst een jaar aan de universiteit van Erlingen, de stad waar ik vandaan kom. Daarna koos ik voor de universiteit van München. Ik had sterk de behoefte om aan het gezag van mijn ouders te ontsnappen. Bovendien gebeurde er veel meer in de grote stad München dan in het kleine Erlingen. Maar in de opleiding zat totaal geen structuur. In plaats van een introductie kregen we als eerstejaarsstudent een informatiefolder en daar konden we het mee doen. Met een studiegids moest ik mezelf wegwijs maken binnen een universiteit van ongeveer honderdduizend studenten. Alles was er heel massaal. Ik volgde hoorcolleges met nog vierhonderd anderen en de werkcollegegroepen bestonden uit zo'n honderd studenten. Er was maar weinig ruimte voor individuele aandacht. In de vier jaren van mijn studententijd heb ik nooit een docent persoonlijk gesproken. Studenten waren heel erg aan zichzelf overgeleverd.
Wat me opvalt is dat het onderwijs aan de UT steeds schoolser wordt. Er komt steeds meer blok- en projectonderwijs en steeds meer verplichte colleges. Studenten worden aan het handje door hun studie heen geholpen, terwijl dat bij ons, in München, absoluut niet het geval was. Je maakte je eigen studieplanning. Het enige wat vaststond was dat je geen specialisatievakken kon volgen zonder het inleidende vak te hebben afgerond. De losse studiestructuur leidde ertoe dat veel studenten soms jaren langer studeerden dan strikt noodzakelijk. Mijn gedrevenheid zorgde ervoor dat ik in vier jaar klaar was met mijn studie.
Een afstudeeropdracht kenden we niet. De studie werd afgesloten met twee weken 'Klausur', met iedere dag een schriftelijk examen van vijf uur. Heel intensief allemaal. Daarna was je echt aan vakantie toe!
In die schriftelijke examens moest ik voor het eerst in mijn studie een casus oplossen. Gelukkig had een repetitor mij een jaar lang voorbereid op het staatsexamen. Dat was gewoon in die tijd. Zij begeleidden je, tegen betaling, het laatste jaar van je studie naar je examens toe.
Na dit staatsexamen had ik mijn 'referendar', wat ongeveer te vergelijken is met de Nederlandse titel meester in de rechten'. Genoeg om de wetenschap in te gaan. Maar als je bijvoorbeeld de advocatuur in wilde, moest je nog een praktijkstage doen van 2,5 jaar. Na die periode had je weer een afsluitende examenperiode voor de titel 'assessor'. Ik vertrok naar Berlijn vertrokken om advocaat te worden. Mijn specialisaties waren privacy- en informatierecht in de gezondheidszorg. Daar heb ik vijf jaar gezeten, voordat ik naar Twente vertrok voor een research fellowship van een jaar.
Naast mijn studies was ik vooral actief in discussiegroepen. Ik studeerde ten tijde van de 'studentenrevolte' (eind jaren zestig, red.) en we waren allemaal erg politiek geëngageerd. Daarom ben ik ook nog Russisch en politicologie gaan studeren. Ik vond dat bijzonder interessant. We hielden ons vooral bezig met de vraag hoe we met onze boekenkennis daadwerkelijk veranderingen zouden kunnen aanbrengen in de maatschappij. We besteedden wel tijd aan de leer van het Marxisme. In die discussiegroepen konden we ons ontplooien. We nodigden bekende politici en andere gastsprekers om met ons te debatteren over politieke veranderingen die in Duitsland gaande waren of over internationale politieke ontwikkelingen.
Wij waren op een heel andere manier actief dan de student van tegenwoordig. Er waren geen studieverenigingen en de 'Burschenschaft' was destijdsalleen voor mannelijke studenten. Leuke dingen zoals studiereizen kenden we toen nog niet.
Ik heb ook altijd veel gewerkt naast mijn studie. Het was van alles en nog wat: student-assistent, secretaresse, serveerster.
Als ik de colleges uit mijn studententijd vergelijk met de colleges die ik nu zelf geef, heb ik het idee dat wij ons vroeger gemakkelijker konden concentreren. Docenten moeten tegenwoordig soms meer entertainer zijn dan didacticus!
Inspraak hadden we niet. We konden met onze klachten over de kwaliteit van het onderwijs nergens heen. Men zat vastgeroest op zijn plek en daar konden wij als studenten niets aan veranderen.
Ik denk soms wel 'es dat studenten van tegenwoordig colleges niet meer snel en afwisselend genoeg vinden. Waar dat aan ligt? Misschien komt het wel door de invloed van de zapcultuur. Als het even niet interessant meer is, moet je naar een ander kanaal kunnen zappen. Maar zo werkt dat met colleges natuurlijk niet.
Ik betreur deze ontwikkeling wel een beetje. Studenten verwachten van docenten dat ze de ontwikkelingen in hun vakgebied volgen. Bovendien moeten ze de colleges zo aantrekkelijk mogelijk maken, anders luister niemand. Is het dan teveel gevraagd voor studenten om te participeren tijdens de colleges? Een docent mag van zijn studenten best verlangen de colleges voor te bereiden. Het gaat om een 'wederzijdse commitment' tussen student en docent. Wederzijds betekent wel dat beide partijen moeten meewerken en dat ontbreekt er volgens mij nog wel eens aan.'