Het nieuw op te richten nationaal accreditatieorgaan (NAO) dreigt zich nog altijd te gaan bemoeien met de inhoud van het onderwijs, vrezen de universiteiten. Minister Hermans kan een alternatief plan tegemoet zien.
Universiteitenvereniging VSNU waarschuwde de 'kwartiermakers' in maart zich vooral niet te wagen aan inhoudelijke bemoeienis met het wetenschappelijk onderwijs. Dat zou de academische vrijheid bedreigen. In een kort daarvoor verschenen tussenrapportage wilde de commissie-Franssen zelf 'brede eisen voor basiskwaliteit' formuleren, die deels op 'beleidsmatige prioriteiten' kunnen berusten.
Franssen haastte zich te ontkennen dat hij zich met de inhoud van curricula wilde bemoeien. Enige bemoeienis met de kwaliteitscriteria is volgens Franssen echter onvermijdelijk. 'Er is met het hoger onderwijs een hoop gemeenschapsgeld gemoeid. Dan mag je de kwaliteitstoetsing niet alleen overlaten aan de inner circle, reageerde hij in maart.
Het conflict leek daarmee aanvankelijk uit de wereld, maar de VSNU ziet nu toch weer beren op de weg. De keurmeesters van het Nationaal Accreditatieorgaan (NAO) moeten zich volgens het advies bij hun werkzaamheden bijvoorbeeld steeds afvragen of voldoende aandacht wordt besteed aan academische vorming of vakspecifieke eisen.
Volgens de VSNU leidt dat toch weer tot inhoudelijke bemoeienis van het accreditatieorgaan. De universiteiten willen de beoordeling van het onderwijs overlaten aan visitatiecommissies, zoals die van de VSNU en de HBO-raad. Het NAO moet zich baseren op die visitaties, zonder het werk over te doen. Binnenkort stuurt de VSNU daartoe een alternatief voorstel aan minister Hermans.
