Als Stan van Pelt ergens slecht tegen kan, is het de sportmetafoor die vaak in de wetenschap wordt gebruikt. Een paar jaar geleden nog door NWO-voorzitter Marcel Levi, in een column. Wetenschap zou ‘topsport’ zijn. Andere onderzoekers spreken van ‘Champions League’. Juist daar gaat het fout, vindt Van Pelt. ‘Het gaat niet om de individuele prestaties van een wetenschapper, het gaat om het team.’
Er is veel mis in de wereld van de wetenschap, legt de journalist en voormalig onderzoeker bloot in zijn deze week te verschijnen boek Sloppy Science. En veel van de onzorgvuldigheden en frauduleuze praktijken die hij beschrijft, zijn direct terug te leiden naar de sfeer van competitie die er al veel te lang heerst. Grote onderscheidingen als de Nobelprijzen en de Nederlandse Spinozaprijzen worden uitgereikt aan personen, niet aan een onderzoeksgroep. ‘De aanduiding prijs zegt al genoeg’, aldus Van Pelt. ‘Alsof een subsidie een prijs zou zijn die je kunt winnen. Nee, het gaat om een geldbedrag dat je krijgt voor je onderzoek.’
Stan van Pelt dook voor zijn boek in bekende fraudegevallen (denk aan Diederik Stapel), schreef met behulp van AI een nepartikel om te laten zien hoe gemakkelijk je lariekoek kunt publiceren en bezocht een namaakcongres in Boedapest – compleet met echte hoogleraren en flesjes water op gedekte tafels. In ruim driehonderd pagina’s beschrijft hij hoe wetenschappers, hunkerend naar schaarse onderzoeksgelden en dun gezaaide carrièremogelijkheden, soms uit de bocht vliegen en zo de hele academische wereld een slechte naam bezorgen.
Was alles ooit koek en ei binnen het wetenschapsbedrijf?
‘Nou, helemaal koek en ei zal het nooit helemaal zijn geweest, dat geldt voor elke branche. Maar ik denk dat het de laatste 25 jaar wat uit de hand is gelopen. Toen deed het neoliberalisme haar intrede en werden voormalige staatsbedrijven als de NS en de PTT geprivatiseerd. Op de universiteiten veranderde in diezelfde tijd het financieringssysteem. Waar ze eerst een vaste zak geld kregen om naar eigen inzicht onderzoek mee te doen, moesten wetenschappers nu steeds vaker zelf subsidies aanvragen bij NWO. Ze kregen beurzen, maar moesten daar wel tot in detail omschreven onderzoeksplannen tegenover zetten.’
Tegelijkertijd steeg het aantal promovendi aan universiteiten explosief, schrijf je.
‘Ja, in 2005 waren het er nog 7000 en in 2023 bijna twee keer zoveel. Vroeger was een wetenschappelijke carrière iets voor de liefhebber, voor de vakidioot, maar nu is het stelsel van promovendi een moloch geworden. Het werd een piramide met aan de top heel weinig vaste banen en onderin een steeds bredere basis van jonge mensen die azen op een aanstelling. Van elke twintig promovendi wordt er maar één hoogleraar, dan kun je je voorstellen dat de onderlinge concurrentie gigantisch is. Ze strijden allemaal om de banen en het geld. Dat zijn perverse prikkels die allerlei problemen in de hand werken.’
Malafide tijdschriften
Het oppoetsen van onderzoeksresultaten om maar een artikel gepubliceerd te krijgen, is nog niet eens het grootste probleem volgens de auteur die zelf vijftien jaar onderzoeker was. Veel erger – en bedreigender – noemt Van Pelt de malafide tijdschriften die als paddenstoelen uit de grond schieten. ‘Redacties’ benaderen onderzoekers zelf met de vraag of ze een artikel willen insturen – uiteraard moeten de laatsten daar flink voor betalen. Maar een echte redacteur komt er helemaal niet aan te pas en peer review (beoordeling door vakgenoten vóór publicatie), zoals gebruikelijk bij echte wetenschappelijke tijdschriften, al helemaal niet. Van Pelt stuurde begin dit jaar dus zelf een volledig verzonnen artikel in dat klakkeloos werd overgenomen, ook al stond er expliciet in dat er nooit een experiment had plaatsgevonden. Onderzoekers doen alles om hun publicatielijst uit te breiden, de neptijdschriften maken daar op een slinkse manier gebruik van, en er is nauwelijks iemand die de boel controleert.
‘Echt crimineel’ noemt Van Pelt de artikelfabriekjes – vaak zitten ze in Iran of China – die tegen betaling al dan niet met hulp van AI een compleet artikel schrijven in opdracht van wetenschappers die daar zelf geen tijd voor hebben. Vaak werken zij in niet-westerse landen waar de interne controle op universiteiten slecht of afwezig is. Wat in dat soort artikelen staat, is meestal complete nonsens.
Waarom is dat zo erg? Je zou kunnen zeggen: laat die wetenschappers het lekker uitzoeken met elkaar.
‘Omdat collega-onderzoekers niet altijd weten dat de data nep zijn. Of dat een experiment is opgeblazen; dat er bijvoorbeeld slechts tien proefpersonen waren in plaats van de honderd of duizend waar het artikel van spreekt. Maar de resultaten worden wel meegenomen in overzichtsanalyses en in de geneeskunde worden daar weer medische richtlijnen op gebaseerd. Ik heb een paar keer gesproken met een Nederlandse hoogleraar in de gynaecologie aan de Monash Universiteit in Australië, Ben Mol, die zich daar enorm kwaad over maakt en probeert dit soort praktijken te stoppen. Hij zegt: “Er gaan vrouwen en baby’s dood omdat wij dit allemaal maar laten gebeuren”. Foutieve data zijn een soort nepnieuws dat de hele wetenschappelijke literatuur aan het vervuilen is.’
Hoe kan de wetenschap weer gezond worden?
‘Vooropgesteld: het zijn natuurlijk uitwassen waar mijn boek over gaat. Heel veel gaat er ook wél goed, en er is een grote grijze zone tussen een Diederik Stapel die complete onderzoeken verzint en iemand die alles helemaal volgens de regels doet. Maar ik denk dat we deels terug moeten naar het oude financieringssysteem, dus dat er minder geld via NWO wordt verdeeld, en meer bij de universiteiten zelf terechtkomt. Je moet af van die financiering die vaak maar voor vier jaar geldt, precies de duur van een promotietraject. Dan kunnen universiteiten meer mensen in vaste dienst nemen. Nu is 56 procent van de wetenschappers in tijdelijke dienst en bij promovendi is dat zelfs nagenoeg 100 procent, terwijl zij wel het gros van het wetenschappelijke handwerk doen. Zou je als universiteit meer vaste banen te verdelen hebben, dan wordt de competitie vanzelf minder, daalt de werkdruk en valt de perverse prikkel om te frauderen weg. Tegelijkertijd moet je de instroom van promovendi beperken, want er zijn onvoldoende plekken voor hen en op zo veel specialistisch opgeleide mensen zit de maatschappij helemaal niet te wachten.’
In je boek schrijf je dat er ook een soort inspectiedienst zou moeten komen voor de wetenschap.
‘Ja, ik pleit voor een beter controlesysteem. Allerlei beroepsgroepen die we belangrijk vinden, hebben inspecties. Denk aan de Voedsel- en warenautoriteit of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Waarom heeft de wetenschap niet zoiets? Dat er af en toe eens iemand langskomt om te vragen hoe je data eruitzien en welke analyses je precies hebt gedaan. Als je in de analogie van de sport wilt blijven: waarom gebruiken wielrenners doping? Omdat ze de beste willen zijn, en vanwege die heftige competitie gaan ze hun boekje te buiten. Wetenschappers willen ook scoren en zoeken de grenzen op. Binnen het wielrennen zijn daarom dopingcontroles ingevoerd: elke dag kan er iemand voor je deur staan om je urine te controleren. Zo extreem hoeft het niet te worden binnen de wetenschap, maar het zou goed zijn als onderzoekers vaker denken “hé, ik moet wel zorgen dat ik de zaken netjes op orde heb”.’
Universiteiten hebben toch allemaal al een commissie voor wetenschappelijke integriteit? En landelijk is er het LOWI.
‘Fraude wordt door die commissies pas onderzocht als er iemand aan de bel heeft getrokken. Tot dat moment gaat iedereen ervanuit dat alles klopt. Precies dat is waarom Diederik Stapel zo lang zijn gang kon gaan. De oordelen die deze integriteitscommissies vellen, zijn bovendien adviserend van aard. Een college van bestuur mag zelf beslissen wat het ermee doet. Ik zou zeggen: maak zo’n uitspraak bindend. Een wetenschapper die zijn boekje te buiten is gegaan, zou je bijvoorbeeld voor twee jaar kunnen uitsluiten van onderzoek, of in een ernstiger geval ontslaan. Nu gebeurt dat bijna nooit.’
‘Maar de controle kan ook laagdrempeliger: voer een vier-ogen-systeem in. Dat er, voordat een onderzoeker een publicatie de deur uitstuurt, eerst iemand meekijkt of alle berekeningen en analyses kloppen. Vaak sluipen er ook gewoon foutjes in onderzoeken omdat iemand de statistiek niet voldoende beheerst.’
Vertrouwen in de wetenschap
Over het – grote – probleem met de neppublicaties heeft Van Pelt ook nagedacht: serieuze wetenschappelijke tijdschriften zouden eerder in actie moeten komen als fraudedetectives, zoals de eerdergenoemde Ben Mol, hun twijfels uitspreken over een bepaald artikel. Daarnaast zou de academische wereld ook weer zelf vakbladen moeten gaan uitgeven. Vroeger hadden vakverenigingen hun eigen magazines, met de opkomst van commerciële uitgeverijen als Springer Nature en Elsevier zijn die grotendeels verdwenen. ‘In Nijmegen heb je de Radboud University Press, die zou die rol ook op zich kunnen nemen. Je ziet al binnen bepaalde vakgebieden zoals de taalkunde dat wetenschappers weer zelf een tijdschrift in het leven roepen en stoppen met hun redactiewerk voor commerciële partijen. Dat zijn mooie initiatieven.’
In de ogen van Van Pelt staat er nogal wat op het spel. Het vertrouwen dat Nederlanders in de wetenschap hebben, is nog altijd heel hoog. Een nieuw rapport van het Rathenau Instituut meldt dat mensen de wetenschap het cijfer 7,4 geven, daarmee scoort de sector hoger dan alle andere onderzochte instituties, zoals de rechterlijke macht en de Tweede Kamer. ‘De wetenschap heeft gelukkig veel krediet, en terecht. Maar om dat vertrouwen te behouden, moet ze haar schaduwzijdes serieuzer aanpakken.’
Over stan van pelt
Stan van Pelt (1978) was van 2002 tot 2017 onderzoeker. Hij werkte onder meer op het Nijmeegse Donders Instituut en in Frankfurt. Daarna werd hij wetenschapsjournalist. Van 2019 tot 2022 was hij redacteur bij universiteitsblad Vox in Nijmegen. Nu schrijft hij als freelancer voor onder andere de Volkskrant en Vox. In 2023 verscheen van zijn hand het boek Hack je hersenen, over hersenonderzoek.