Het ouderwetse hoorcollege heeft nog lang niet afgedaan. Studenten oordelen veel gunstiger over deze onderwijsvorm dan de beleidsmakers denken. Over nieuwe zaken als computer- ondersteund onderwijs zijn ze juist sceptisch. Dat blijkt uit een enquête in Utrecht. Maar er zit misschien wel een addertje onder het gras: krijgt elke opleiding de studenten die hij verdient?
Aan duizend studenten van de Universiteit Utrecht is deze zomer gevraagd naar wat zij belangrijk vinden aan hun studie. Uit dit onderzoek, dat deze week gepresenteerd is op een symposium, komen per faculteit verschillende resultaten. Maar over een aantal zaken heeft een grote meerderheid van de studenten dezelfde mening.
Verrassend vinden de onderzoekers vooral de opinies over onderwijsvormen. Traditionele onderwijsvormen zoals hoor- en werkcolleges worden nog steeds het belangrijkst gevonden. Zelfstudie en een scriptie schrijven zijn ook nog oké. Maar van nieuwe zaken zoals computer-ondersteund onderwijs (coo) wordt men warm noch koud. 'Dat werpt een ander licht op de grote investeringen in coo', vindt onderzoeksleider prof.dr. E. Elbers, 'want leiden die wel tot onderwijsverbetering?' Elbers denkt niet dat hier sprake is van het 'wat de boer niet kent'-effect. Zijn universiteit loopt niet voorop met de toepassing van nieuwe onderwijstechnologie. Maar ook bij de Utrechtse opleidingen die wel aan coo doen, zouden studenten zich maar matig enthousiast tonen. Uit het onderzoek blijkt verder dat de meeste studenten hun studie vooral uit algemene `interesse' kiezen en dat de helft van hen graag vakken in het hbo wil volgen. Het onderscheid tussen universiteit en hbo moet overeind blijven, maar veel wetenschappelijke interesse heeft de gemiddelde student evenmin. Op dit vlees-noch-vis-beeld zijn per (Utrechtse) faculteit duidelijke uitzonderingen te zien. Bèta's tonen meer wetenschappelijke interesse, terwijl de medici gewoon klaargestoomd willen worden voor hun beroep. Alfa's komen vooral voor de `algemene vorming'. Verrassend is vooral dat die verschillen in motivatie hier en daar ook leiden tot sterk uiteenlopende voorkeuren voor de organisatie van het onderwijs. De alfa's willen naast gewone tentamens ook beoordeeld worden op mondelinge voordrachten en essays. Bèta's zijn gekant tegen multiple choice. En de Utrechtse medici blijken juist voorstander te zijn van simpele toetsing, terwijl ze weinig zien in essays of scripties. Als het om werkvormen gaat, komen dezelfde verschillen naar voren. De alfa's tillen zwaar aan kleinschalige werkcolleges, de medici juist het minst. Ook in andere opzichten bevestigen de studenten bij geneeskunde met hun voorkeuren het beeld van een schoolse studie.
De Limburgse rector prof.mr. J. Cohen wees er maandag bij de presentatie van de Keuzegids op dat zijn universiteit relatief veel studenten trekt die bewust voor de Maastrichtse zelfwerkzaamheid gekozen hebben. 'Laat anderen ons systeem daarom vooral niet copiëren', betoogde hij. 'Want er zijn zeker ook groepen studenten die zich daarin niet thuis zouden voelen.' Met andere woorden: `elke opleiding krijgt de studenten die hij verdient.' Maar als dat zo is, neemt de waarde van dit soort enquêtes voor beleidsmakers wel af. Want de interesse voor ingrijpende onderwijsvernieuwing is dan vooraf heel moeilijk te peilen.