Edward Kleemans (BSK) onderzocht de mogelijkheden en beperkingen van 'strategische misdaadanalyse' voor politie en justitie. Strategische misdaadanalyse is gericht op beleidsrelevante kennis over criminaliteit, dit in tegenstelling tot 'operationele misdaadanalyse' waarbij vooral de directe toepasbaarheid bij concrete opsporingszaken voorop staat.
Kleemans promoveert 13 september op de relatie tussen stedelijke criminaliteitspatronen (de verspreiding van delicten binnen een stad) en het gedrag van daders vanuit de zogenaamde 'rationele-keuzebenadering'. Het onderzoek was toegespitst op woninginbraken in de stad Enschede, volgens de promovendus niet alleen omdat woninginbraak 'theoretisch interessant' is, maar ook omdat het delict bij burgers enorm leeft en prioriteit in de opsporing heeft. Promotores zijn prof.dr. P. Boorsma en prof.dr. G. Bruinsma.
Het promotieonderzoek was een opdracht van de Regiopolitie Twente, district Twente-Zuid (voorheen Gemeentepolitie Enschede) in het kader van het samenwerkingsverband tussen de Twentse hermandad en het Internationaal Politie Instituut Twente (IPIT) bij BSK. De samenwerking wordt gefinancierd door het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat geld fourneerde voor 'innovatieve' projecten en evaluatie-onderzoek daarover in Twente.
Voordeel
Dit bondgenootschap tussen politie en wetenschap biedt volgens Kleemans wederzijds voordeel. De criminologie, die vanouds kampt met schaarste van onderzoeksgegevens, krijgt de beschikking over politiedossiers. De politie op haar beurt verkrijgt wetenschappelijke kennis en inzichten die in de hectische drukte van alledag zo moeilijk te vergaren zijn.
Misdaadanalyse begint traditioneel met de registratie van de plaatsen waar delicten plaatsvinden. Kleemans: 'Men prikt als het ware spelden op een plattegrond. Vervolgens waagt men zich dan aan verklaringen voor die mooie patronen. Dat levert fraaie speculaties op: armoede leidt tot criminaliteit, rijke buurten trekken criminelen aan, gebrek aan sociale controle leidt tot criminaliteit. Maar die speculaties worden zelden kritisch getoetst.' Kleemans draait de zaak om. 'Niet eerst kijken waar delicten voorkomen en je vervolgens afvragen waarom, maar kijken naar het gedrag van daders en dat vervolgens koppelen aan de criminaliteitspatronen.'
Schizofrenie
De nieuwe aanpak van Kleemans doorbreekt meteen de 'vreemde schizofrenie' die volgens hem in de criminologische wetenschap bestaat waar het gaat om het verklaren van criminaliteitspatronen. 'De ene traditie richt zich bijna volledig op de daders, de tweede bijna volledig op het delict. Maar voor een correct beeld zijn beide aspecten van belang. Dat is ook het leuke van stadsonderzoek: je kunt via de politiegegevens de individuele dader koppelen aan het door hem gepleegde delict.'
Kleemans geeft toe dat politiedossiers alleen de delicten bevatten die de politie ter ore zijn gekomen. 'Maar in de wetenschap zijn je gegevens vaak onvolledig. Je moet dus gewoon met vertekening rekening houden. Overigens zijn voor woninginbraak de dossiers zeer volledig, aangezien bijna alle slachtoffers (90 procent) wegens de verzekering aangifte doen,'
Woninginbraak wordt vanouds gekoppeld aan arme buurten, volgens de ene traditie omdat daar veel armen wonen, volgens de andere bijvoorbeeld omdat er huurflats staan zonder sociale controle. Kleemans' onderzoek laat echter ondubbelzinnig zien dat die verbanden in het geheel niet op gaan. De belangrijkste verklarende variabele van inbraakpatronen blijkt de afstand tussen het doelwit en de plaats waar de daders wonen.
Doelwit
Een inbreker zoekt, precies zoals de rationele-keuzetheorie voorspelt, een makkelijk doelwit op plekken die hij goed kent: een huis in of vlakbij zijn eigen buurt of aan een doorgangsroute naar het centrum die hij vaak neemt. De doorslaggevende factor blijkt kortom de menselijke gemakzucht.
Een eenvoudig model, maar wel één dat criminaliteitspatronen beter verklaart dan de gebruikelijke misdaadtheorieën. 'Die bleken gewoon niet houdbaar te zijn. De afstand tussen het huis van de dader en het inbraakobject blijkt zo'n sterke variabele dat andere aspecten, zoals sociale controle ter plekke, nauwelijks een rol spelen', aldus Kleemans.
Hij heeft alle vertrouwen in zijn model. 'Mijn beeld van misdaad mag dan eenvoudig zijn, het is wel goed doordacht. Je moet in de wetenschap trouwens altijd streven naar de eenvoudigst mogelijke theorie die tegelijk het meeste verklaart. Daaraan heb je in de praktijk het meest.' Dat blijkt, want Kleemans' dissertatie levert massa's gegevens op over het Enschedese inbrekersgilde waarmee de politie haar voordeel kan doen.
Buitenstaanders
Het doelwit blijkt geen verklarende factor. Kleemans: 'In Enschede staan zestigduizend woningen. Het zou nogal vreemd zijn als het specifieke object bepaalt of wordt ingebroken.' Ook de buit is secundair. 'Buit moet licht zijn en direct bruikbaar: geld, sieraden, audio- of videoapparatuur. Die zaken zijn in vrijwel ieder huis te vinden, daarvoor hoef je niet naar een dure wijk. Met antiek of schilderijen echter kan een doorsnee inbreker niets aanvangen: dergelijke zaken kan hij alleen bij een gespecialiseerde heler kwijt en die kent hij niet. Dat maakt de risico's ook meteen te groot.'
Het vastgeroeste idee van burgers dat inbraken worden gepleegd door buitenstaanders (net als seksueel geweld) klopt niet, ontdekte Kleemans. 'Mensen denken dat criminelen van elders komen. Maar voor inbrekers geldt: welke wijk ken je beter en waar val je minder op dan in je eigen buurt? Dáár pleeg je dus je delict. Inbrekers komen niet uit het westen, maar gewoon uit je eigen stad, vaak zelfs uit je eigen buurt.'
Driekwart van de woninginbraken in Enschede wordt - in tegenstelling tot alom heersende vooroordelen - door 'autochtonen' gepleegd. 'Het aantal Turkse of Marokkaanse daders is in absolute aantallen vrij gering. Relatief gezien zijn Marokkaanse jongeren wel oververtegenwoordigd, maar het zou verkeerd en stigmatiserend zijn om dat te benadrukken.'
Junks
Het onderzoek ontkracht ook het cliché dat de meeste inbrekers drugsverslaafden zijn. 'Men denkt dat junks wel moeten inbreken om aan geld tekomen om te kunnen scoren. In werkelijkheid komt maar circa 25 procent van de inbraken op hun conto. Junks hebben belangrijkere inkomstenbronnen: loon, uitkering, prostitutie, dealen. En voor zover het om vermogensdelicten gaat is winkeldiefstal veel aantrekkelijker dan inbraak.'
Ook van het hardnekkig beeld dat inbrekers vaak in bendes of netwerken opereren klopt niets. Inbrekers werken hooguit met zijn tweeën. Oudere, meer ervaren inbrekers opereren meestal alleen. Kleemans: 'Logisch geredeneerd ligt dat samenwerken ook helemaal niet voor de hand. Weliswaar kun je met zijn tweeën meer dragen, maar je moet ook de buit delen.'
Al met al blijkt de inbreker nogal alledaags. Hoewel meer dan de helft van de inbraken door 10 procent van de daders wordt gepleegd is de doorsnee inbreker geen gespecialiseerde professional, maar een 'generalist', vaak een jonge man, die meestal vrij impulsief te werk gaat. 'De inbreker is geen meesterschurk die met een loper of een creditcard je deur opent, maar iemand die een ruit intikt of gewoon een open deur binnenloopt.'
Kozijn
De verhalen over inbraakprofs met eigen technieken (de 'gaatjesboorder' die via het kozijn binnenkomt) zijn volgens Kleemans schromelijk overdreven. Van een systematische modus operandi is nauwelijks sprake. Dat idee levert in het opsporingsonderzoek ook amper wat op. 'Vaak wordt een inbreker alleen gepakt als hij op een andere manier tegen de lamp loopt.'
Een opmerkelijk resultaat van Kleemans' onderzoek is het feit dat herhaald slachtofferschap bij woninginbraken veel vaker voorkomt dan verwacht. 'De eerste maand na een inbraak heb je tien keer meer kans op een (nieuwe) inbraak dan normaal', aldus de promovendus. De kans op nieuwe inbraken daalt pas na enkele maanden tot een normaal niveau. Volgens Kleemans is de meest aannemelijke verklaring weer vrij eenvoudig: 'Dezelfde inbreker keert waarschijnlijk terug, of zijn ingelichte kennissen komen even langs. Omdat ze de situatie kennen, de vorige keer iets zijn vergeten mee te nemen, of vermoeden dat een gestolen artikel inmiddels weer vervangen is.'
Deze conclusie vormt een prima aanknopingspunt voor opsporing en preventie, denkt Kleemans. 'Vooral als pas in een huis is ingebroken moet men dus een oogje in het zeil houden. De politie zou net als in Engeland na een woninginbraak tijdelijk een stille alarminstallatie kunnen installeren. Juist als het kalf verdronken is, heeft het zin de put te dempen.'
Drijfveren
Dit praktische aspect was een van de drijfveren achter zijn hele promotieonderzoek, geeft Kleemans toe. Enerzijds is hij gefascineerd door criminaliteit als ideologisch en emotioneel beladen verschijnsel. 'Kritisch onderzoek is geboden, want al die valse beelden over misdaad beïnvloeden zowel het denken van burgers als het beleid van justitie en politie.' Anderzijds is er de maatschappelijke relevantie van het vraagstuk, de noodzaak er iets aan te doen. 'De dader schiet met misdaad uiteindelijk even weinig op als het slachtoffer. Preventie is in ieders belang.'
Op basis van zijn Enschedese onderzoeksresultaten gelooft Kleemans vast dat eenvoudige preventie effectief kan zijn. 'Je mag bijvoorbeeld veronderstellen dat een automatische lichtschakelaar vrij goed de indruk kan wekken dat de bewoners thuis zijn. De inbreker zal dan waarschijnlijk het huis snel mijden, er zijn immers potentiële doelwitten genoeg.'
Ten aanzien van het effect van preventie op de inbrekers zelf is Kleemans tamelijk optimistisch. 'Wie vanuit eenvoudige principes te werk gaat is misschien via even eenvoudige principes te beïnvloeden.' Inbrekers zijn volgens hem geenszins de stereotype onverbeterlijke misdadigers. 'Zoals voor ieder ander is ook voor hen het leven een opeenvolging van keuzes. Criminaliteit is een afglijproces dat je mogelijk kunt stoppen. Praat dusniet meteen over meer cellen, doe eerst zelf je deur op slot.'
![]()