In Brussel en omstreken heerst volgens Cabo nog teveel het stereotype beeld dat universiteiten louter kennis ontwikkelen, terwijl bedrijven zich beperken tot toepassing. In de praktijk blijkt die rolverdeling veel rijker geschakeerd. Philips doet zelf veel van het fundamentele onderzoek voor zijn nieuwe chips. Andersom is het gekloonde schaap Dolly het 'product' van een zelfstandig Schots onderzoeksinstituut.
Ook uit analyses van grote aantallen Europese projecten concludeert Cabo: het soort organisaties dat in een project samenwerkt, zegt vrijwel niets over het onderzoek dat men doet. Hij vindt daarom dat de Europese Unie de eis moet laten vallen dat in een project zowel universiteiten als bedrijven moeten deelnemen.
Veel belangrijker voor het succes van projecten is volgens hem dat een project niet te complex wordt en dat het tussen de deelnemers klikt. De Brusselse eurocraten moeten daarom ook hun gewoonte laten vallen om aan projecten extra partners op te leggen. Dergelijke uitbreidingen werken dikwijls alleen maar contra-productief.
Met vergelijkbare argumenten schopt Cabo tegen het heilige huisje van de transnationale samenwerking aan. Die Brusselse eis leidt nogal eens tot het opnemen van projectdeelnemers uit achtergebleven gebieden. Cabo vindt dat hulp aan zulke gebieden thuishoort in Europese ontwikkelingsfondsen. In het onderzoekbeleid gaat het om verbetering van de Europese concurrentiekracht. En dan kan het heel rationeel zijn om een project te beperken tot deelnemers uit één regio die op het betreffende terrein een voorsprong heeft.