Wetenschappers moeten hun blikveld verbreden

| Redactie

De westerse wetenschap wordt gekenmerkt door 'eendimensionaliteit'. Wereldvreemde wetenschappers sluiten zich op achter de muurtjes van hun vakgebied en kijken daar zelden overheen. Daardoor ontstaat een kloof tussen berekenen en beschouwen, tussen kennen en kunnen. Volgens Hendrik Snijders moeten die kloven door een 'meerdimensionale' aanpak worden overbrugd. Snijders promoveerde onlangs aan de Universiteit Twente.

Snijders (43) is met zijn kritiek niet zomaar een stuurman aan de wal. Hij is senior stafmedewerker bij de Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) in Den Haag, en medeauteur van vele adviezen aan de regering inzake wetenschap en technologie. Door zijn functie heeft hij voortdurend contact met beleidsmakers, wetenschappers en technologen.

Een poging om die wetenschappers en technologen een 'spiegel' voor te houden, zo noemt Snijders 'Eendimensionale wetenschap. Bespiegelingen over bruggen tussen berekenen en beschouwen', de dissertatie waarop hij onlangs bij prof.dr. Hans Achterhuis en prof.dr.ir. H. Beckers (Snijders' baas bij de AWT en zijn 'grote leermeester') promoveerde. Snijders wil laten zien hoe de ontwikkeling van wetenschap en technologie wordt geremd doordat vakidioten zich te veel in de eigen discipline opsluiten.

Het is een onorthodox proefschrift geworden dat uitblinkt in eigenzinnigheid. Naar methode, want het is bovenal een retorisch betoog waarin welsprekende praktijkvoorbeelden soms de plaats innemen van argumenten, en naar vorm, want het betreft ruim twintig zeer leesbare essays die onder meer door talloze stijlbloempjes - zoals consequent allitererende titels - breken met de welbekende dorre wetenschappelijke schrijftrant.

Verknoopt

Het proefschrift blijkt sterk verknoopt met Snijders' eigen geschiedenis. Hij studeerde in de jaren zeventig natuurkunde in Groningen waar hij actief was in de studentenbeweging. Hij was als eerste van zijn jaar klaar, maar niet als beste, dus een promotieplaats zat er niet in ('prof zou ik nooit worden'). In 1979 werd hij medewerker Studium Generale aan de KU Nijmegen. Daar raakte hij in zijn promotiethema geïnteresseerd. Hij schreef erover voor onder meer de Volkskrant en Intermediair. Het AWT-advieswerk verdiepte zijn interesse vervolgens nog verder.

Wat is de centrale boodschap van het boek? De westerse wetenschap ontwikkelt zich in zo'n adembenemend tempo dat individuele wetenschappers steeds meer weten van steeds minder, en daar in toenemende mate nauwelijks nog bij stilstaan. De fragmentatie van de wetenschap in disciplines leidt ertoe dat wetenschappers zich ingraven in hun beschermde en jaloers bewaakte vakgebiedje, en meer oog hebben voor de autoriteiten in het eigen specialisme dan voor collega's van andere disciplines of voor de praktijk.

Bekend is de kloof die C.P. Snow signaleerde tussen de alfa- en bètawetenschappers. Maar volgens Snijders kent de academische wetenschap veel meer kloven. Tussen en binnen disciplines, tussen theoretische en toepassingsgerichte en kwantitatieve en kwalitatieve benaderingen. En tussen soorten wetenschappers: ontdekkers, uitvinders en ontwikkelaars, rekenaars en beschouwers. Het gevolg is eendimensionaliteit: 'De theoloog kan niet rekenen en de techneut bedrijft geen beschouwende wetenschap.'

Ellende

De eendimensionaliteit leidt tot veel ellende wanneer wetenschappers zich buiten hun vakgebied begeven. Dan lijken ze al te vaak hun kennis vergeten.Snijders betrapt hooggeleerde chemici die klaagzangen over een dreigend tekort aan hoogleraren chemie baseren op foute analyses over de leeftijdsverdeling binnen de universitaire chemie (zo sleepte men wel Ritzen-hoogleraren binnen). En fysicus en Volkskrant-columnist Ad Lagendijk toetst de feiten in zijn column niet. Een 'natuurkundige doodzonde'.

'Rekenaars' zijn volgens Snijders alom in de wetenschap in opmars, maar doordat zij onvoldoende samenwerken met 'beschouwers' gaan ze vaak in de fout. Zo doen ze vergaande voorspellingen op basis van summiere feiten. Een voorbeeld zijn de broeikaseffect-onderzoekers die hun conclusies baseren op theorieën die maar een zeer beperkte voorspelbaarheid toelaten.

Te veel wetenschappers denken volgens Snijders 'dat meten weten is'. Ze hanteren liniaire rekenmodellen zonder rekening te houden met de chaotische werkelijkheid. Vooral macro-economen hebben daar een handje van. Snijders geeft voorbeelden waaruit blijkt dat men zaken wel tot de laatste komma uitrekent, maar niet terugkoppelt naar de werkelijkheid. Cijfers moeten blijkbaar stroken met een model of visie, niet met de realiteit.

Ongenoemd

Zo blijken in een en dezelfde OESO-publicatie over Japanse investeringen in Nederland twee kerncijfers een factor zes te verschillen: veroorzaakt door een definitieverschil dat ongenoemd blijft. Ook veel statistieken over speur- en ontwikkelingswerk kloppen niet. Als het gaat om innovatie blijken macro-economen eenzijdig naar de industriële R&D te kijken, en de essentiële dienstensector geheel te negeren. 'Dat leidt tot gevaarlijke eenzijdigheid in het wetenschap- en technologiebeleid.'

Snijders besteedt ook veel aandacht aan wat hij de kloof tussen kennen en kunnen noemt. De westerse academische wereld legt eenzijdig de nadruk op kennis, en vergeet dat met die kennis ook nog wat gedaan moet worden. Een gevolg van het dominante westers individualisme en de westerse waarheidscultus, kortom de 'Nobelcultuur'. Die benadering heeft ooit een wetenschappelijke revolutie opgeleverd, maar nu lopen de zaken vast.

Eendimensionaliteit staat de oplossing van praktische en maatschappelijke problemen in de weg. Het dilemma is dat de exponentiële groei van de wetenschap toenemende specialisatie in smalle disciplines noodzakelijk maakt, maar dat praktische en maatschappelijke problemen meestal om brede oplossingen vragen. Die spanning tussen smalle, monodisciplinaire kennis en brede, multidisciplinaire problemen vergt een andere aanpak.

Uitweg

Hoewel Snijders zich in zijn onderzoek heeft geconcentreerd op de analyse heeft hij wel ideeën over een mogelijke uitweg uit het dilemma. 'Om de kloof tussen de verschillende culturen binnen de wetenschap te overbruggen, moet de band tussen berekenen en beschouwen en tussen kennen en kunnen worden hersteld', stelt hij. Niemand kan die klus in zijn eentje klaren. Samenwerking is dus het parool. 'Twee weten meer dan één.'

Wetenschappers van verschillende vakgebieden moeten dus meer naar elkaar luisteren en gebruikmaken van elkaar kennis. Dat vergt een open instelling, het lef om grenzen te durven overschrijden, het vermogen om deskundigen uit andere disciplines serieus te nemen en om respect op te brengen voor hun gebrek aan kennis en diepgang op het eigen vakgebied. Snijders suggereert uitwisseling tussen kennisdragers, bijvoorbeeld door 'job-rotatie' tussen disciplines en tussen universiteiten en beroepspraktijk.

Hij betwijfelt of individualistisch geschoolde westerse wetenschappers tot dit alles in staat zijn. Ter inspiratie verwijst hij niettemin naar oosterse culturen zoals de Japanse. 'Voor Japanners is samenwerking vanouds een tweede natuur. Problemen los je als groep in principe samen op. Japanse wetenschappers kijken ook vanzelfsprekend naar de praktische bruikbaarheid van kennis. Ze zijn minder gefixeerd op waarom iets werkt dan dàt hetwerkt. Een groot voordeel bij technologisch ontwikkelwerk.'

Tegenwerping

De tegenwerping dat de westerse wetenschap toch al jaren in de ban is van de roep om multidisciplinariteit maakt op Snijders geen indruk. 'Dat is meestal geen ware multidisciplinariteit, maar de opstap naar een nieuwe discipline. Van biologie en chemie tot biochemie.' Pogingen om echte bruggen te slaan worden vaak ongedaan gemaakt, heeft hij ervaren. De beweging Wetenschap & Samenleving van de jaren zeventig werd al snel onschadelijk gemaakt door het nieuwe vak 'wetenschapsdynamica'.

Een belangrijke taak ligt er volgens Snijders voor de universiteiten. Hun onderwijs is nog te veel gericht op individuele kennisverwerving. 'De opleidingen zijn veel te smal. We leiden vooral onderzoekers op, die echter voor een groot deel in een heel andere beroepspraktijk terechtkomen.' De maatschappij en het bedrijfsleven vragen om onderwijs dat een combinatie is van kennen en kunnen. 'We moeten studenten beter voorbereiden op die latere beroepspraktijk.' Hij verwacht een stimulans van het aantrekken van (deeltijd)hoogleraren en promovendi van buiten.

Snijders raadt universiteiten verder aan om voor hun onderzoek een voorbeeld te nemen aan het multidisciplinair en praktisch georinteerde bedrijfsleven, al realiseert hij zich dat universiteiten vooralsnog te maken hebben met monodisciplinair denkende visitatiecommissies en met het huidige 'technologie-arsenaal management' (kennis deels zelf ontwikkelen, deels inkopen) waarschijnlijk moeilijk uit de voeten kunnen.

Vraag

Brandende vraag blijft natuurlijk waarom iemand die zoveel kritiek op de wetenschap heeft toch wilde promoveren? Snijders: 'Ik houd van buitenaf de wetenschap een spiegel voor, maar wilde die toch graag toetsen voor het front van diezelfde wetenschap. Er verschijnen te veel boeken over wetenschap die zich aan het wetenschappelijk debat onttrekken.'

En Snijders wil juist graag discussie op gang brengen.'Ik steek echt mijn nek uit. Misschien zullen de reacties heel fel zijn. In die zin is de promotie een soort bescherming. Nu kan de toorn zich richten op de gezaghebbende lieden die mijn proefschrift goedkeurden. Uit de eerste reacties kan ik al afleiden dat ik wetenschappers in hun ziel geraakt heb.'

Vragen zal het boek zeker oproepen, weet hij. 'Men vraagt naar de methode. Die heb ik niet. Hoe kan dat, zeggen ze. Nu, ik kijk gewoon om me heen. Elk voorbeeld in mijn boek kan misschien onderuit worden gehaald, maar op meta-niveau klopt 90 procent, daar ben ik van overtuigd.'

Hendrik Snijders geeft op 9 april in het kader van de Universitaire Vredesdagen een lezing aan de UT. Plaats: EL/TN 1220. Tijd: 16.00 uur.

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.