In die bewoordingen liet de Engelsman John A. Wilson zich dinsdag uit tegenover een groep campusbeheerders en -bestuurders, verzameld in het Amphitheater van de Vrijhof. Wilson maakte, in opdracht van het College van Bestuur van de UT, een rondgang langs een drietal succesvolle campusuniversiteiten in Engeland. Zijn bevindingen, 'bezien door een vastgoed-bril', legde hij neer in een rapport, waarover het CvB zich binnenkort zal buigen. De UT kan er nog wel wat van opsteken, zo lijkt het. Maar dan zullen de verambtelijking en de typische vernederlandsing van de campus, zo vonden de aanwezigen, eerst overboord gezet moeten worden. Roelof Bleker, de voorzitter van de Werkgroep Toekomst Studentenvoorzieningen, was onder de indruk van het betoog van Wilson. 'Ik dacht dat wij een ondernemende universiteit waren, maar wat ze daar in Engeland doen is wel even iets anders.'
Wilson is accountant en werkt voor het bureau LaLance in Driebergen. Hij bezocht de campusuniversiteiten van Warwick, een zeer ondernemende universiteit die met de UT in een samenwerkingsverband zit, Loughborough, voor de UT ook al geen onbekende, en East Anglia, die volgens Wilson nog het meest met de UT is te vergelijken (qua aantallen studenten, medewerkers en geografische ligging).
De Engelsman constateert opvallende verschillen, maar ook veel overeenkomsten. De UT is, evenals genoemd drietal, eigenaar van het onroerend goed op de campus en die erfenis van het ministerie is bepaald geen lucratieve aangelegenheid. Geld is aan beide zijden van de Noordzee een groot probleem. Ook financieel geeft de UT-campus reden tot zorg, weet Wilson. Het verschil met de Twentse universiteit is echter dat Warwick, East-Anglia en Loughborough de laatste vijf jaar de handen zakelijk gezien flink uit de mouwen hebben gestoken om de concurrentie met de honderdtachtig andere universitaire instellingen te overleven.
En dat doen ze, volgens Wilson, met verve. Het werven van buitenlanders werd tot een van de speerpunten verheven, want 'studenten uit Japan, Maleisië, India en ook Amerika, willen dik betalen voor een studie in het buitenland.' Zo telt Warwick tegenwoordig veertienduizend parttime-studenten, waaronder erg veel buitenlanders, tegenover 13.500 voltijds-studenten. Het onderwijs, ook de post-graduate studies, werden met talloze (ook zomer)cursussen uitgebreid en de universiteiten raakten aardig bedreven in hun voorlichting en publiciteit richting potentiële studenten. 'De marketing-experts van de Engelse universiteiten doen hun werk goed. Statistiekjes over hun wetenschappelijke én commerciële bedrijvigheid zitten tegenwoordig standaard in de voorlichtingspakketten.'
Opvallend is verder dat de drie onderzochte universiteiten niet schromen 'hele opleidingsinstituten over te nemen'. Zo kocht East-Anglia onlangs een school voor medisch personeel, met vijftienhonderd studenten en heeft Warwick plannen in die richting. Warwick timmert trouwens toch flink aan de weg. Het kan bogen op een 'excellent' cultureel centrum, waar mensen uit de stad graag naar toe komen voor voorstellingen van landelijk bekende groepen en gezelschappen. Bijzonder is ook dat bedrijven als Rover en IBM zich permanent op de campus hebben gevestigd en hun medewerkers (peperdure) cursussen en opleidingen laten volgen. Bovendien beschikt Warwick over een grote groep toponderzoekrs dieresearch pleegt voor de automobielindustrie. Een hele lucratieve activiteit.
East-Anglia staat bekend om zijn fraaie ligging met grote mooie gebouwen en een klimaat waarin kunstenaars uit de hele wereld uitstekend gedijen. En Loughborough is volgens Wilson de sportiefste universiteit van Engeland. De woensdagmiddag is er collegeloos, want dan moet er gesport worden. Vakgroepen en faculteiten spelen tegen elkaar op het scherpst van de snede en dat verhoogt de binding en loyaliteit met de instelling. Zoals de UT zich inspant om een telematica-topinstituut binnen te loodsen, zo denkt Loughborough een goede kans te hebben op een landelijke topsportacademie.
Wilson: 'Alledrie hebben voor het grote publiek iets specifieks. Tot en met de huisvesting toe. De studenten wonen er het eerste jaar, ze voelen zich er veilig, ze maken in de zomer plaats voor externe gasten, vertrekken het tweede jaar naar de stad, maar komen in het laatste jaar gaarne terug om er af te studeren.' De Engelse studenten zijn veel meer dan hun Nederlandse pendanten aangewezen op 'hun' campus, niet alleen om er te studeren, maar ook voor hun vertier. Een OV-kaart hebben ze niet, dus wordt het frequent op en neer gaan naar pa en ma thuis wel erg duur. Het omgekeerde is wel het geval: ouders bezoeken hun kroost op de universiteit en maken daarbij gebruik van bed and breakfast voorzieningen.
Wilson: 'In Warwick, Loughborough en East-Anglia is de campus de universiteit en de universiteit de campus. De UT moet af van de scheiding tussen de eigenlijke universiteit en de campus en er één geheel van maken. Met als kloppend hart een attractief centrum, waar van alles gebeurt en te doen is.'