Er is een sterk staaltje in voorbereiding op het Twentekanaal. Elke ochtend om zeven uur verzamelen zich daar vier jonge kerels en een man op leeftijd. De UT ligt er verlaten bij, de ganzen slapen nog, de lichtkrant is dood.
De knapen vegen de broodkruimels van hun mond, leggen hun boot in het water, en varen de eerste meters van de dag. De man fietst met zijn boordroeiers mee, roept zo nu en dan wat naar ze.
Niemand let op het vijftal, de UT slaapt.
De man heet Rob Jonkman, en hij en zijn jongens gaan de Universiteit Twente uit de nesten halen. Wat major-minor, garantiebeurs en klipperaak nooit zal lukken, glijdt daar in alle stilte door het water. De stunt aller stunten.
Eigenlijk moest er een overdekte tribune gebouwd worden langs het stukje kanaal waar Jonkmans jongens ieder dag voorbij varen. Van Vught, Van der Hek en Schutte moesten er een verwarmde zitplaats krijgen, VEB een eigen vak. Voor Tonnie Buitink moest een commentaarpositie gebouwd worden, een klein huisje boven het kanaal van waaruit de evenementenorganisator de training van de Twente Vier kan begeleiden met sportieve details en de ins en outs over het leven van Simon, Robert, Joris en Jeroen. In vier talen graag, net als tijdens het WK-roeien in Keulen. Want er komt daar iedere morgen een enorm evenement voorbij.
Jonkman en zijn jongens gaan namelijk goud winnen op de Olympische Spelen in Sydney. En Jonkman en zijn jongens, die horen toch een beetje bij de UT, zou je zeggen. Dat zijn toch ondernemers om trots op te zijn, zeker als we ze straks met goud behangen bij Mart Smeets zien zitten. Liefst vanaf de tribune in de studio, en niet op de tv. Wil de UT díe boot niet missen, dan moet ze nú instappen. Simon, Robert, Joris en Jeroen kunnen best een nieuw trainingspak gebruiken.
KleurplatenJe kent ze wel. Mensen met teveel tijd. Ze staan bij de klantenservice van de Hema, de V&D of de Albert Heijn. En ze zeuren. Over het losse draadje in de onderbroek, de kras op het horloge, de deuk in het blikje doperwten óf de uitslag van de prijsvraag.
Vriendelijk horen in beleefdheid gedrilde winkeldames de verhalen aan. En natuurlijk mag de onderbroek geruild, kan het horloge weer terug naar de fabriek en gaat het blikje voor de helft van het geld over te toonbank. Alleen de prijsvraag hè.
Bij de Hema, de V&D of de Albert Heijn is de klant al sinds jaar en dag koning. Zolang de neringdoenders guldens kunnen vangen buigen ze als knipmessen. Maar owee, wanneer het geld gaat kosten, dan worden ze als vanzelf een beetje gemeen.
Vooral zodra het om prijsvragen gaat. Met de eeuwige slagzin kunnen ze alle kanten op. Niemand komt ooit tienduizend kleurplaten controleren. En niet voor niets staat onder elk wedstrijdformulier: over de uitslag kan niet worden gecorrespondeerd.
'Klantvriendelijk, zo gaan wij ons ook opstellen', dachten de gezamenlijke Nederlandse universiteiten dit jaar. We gaan service verlenen. Sinds de MUB zijn de studenten klant. Ze shoppen studiepunten uit onze schappen. In kleurige huis-aan-huis folders smijten we met aanbiedingen: major-minor, nu nog goedkoper! En, we bedenken een prijsvraag, genaamd: Geen kopzorgen over morgen. De student die de wereldproblematiek middels een maquette, eenfilmpje of een essay oplost, krijgt 20.000 piek!
'Doe maar duur', schreeuwden de marketingboys van de grootwinkeliers. 'Het kan nog gekker', besloot de rector van de TU-Delft: 'Iedere TUD-student die alleen al zijn kleurplaat inlevert, krijgt sowieso duizend piek van ons.' Mits hij of zij niet al te veel buiten de lijntjes kliedert natuurlijk.