Mijn voorzienigheid heette de RET. Op een gelijkvloerse kruising in Prinsenland greep de metro Martin, een jonge veelbelovende amateur wielrenner. (Bij een eerdere poging op dezelfde kruising hadden we al eens een andere wielrenner te grazen genomen, maar die was dermate ongelukkig tussen de wielen terechtgekomen dat van zijn overschot alleen een enkel stukje huid nog bruikbaar was). Met Martin troffen we het beter. Z'n neus zweefde ergens achterin z'n schedel, maar beneden de neklijn waren alle organen in perfecte conditie. Echt, om je vingers bij af te likken. En de longen, die fantastische sportlongen, die waren voor mij.
Maar toen gingen de nabestaanden moeilijk doen. Codicil of geen codicil, z'n organen wilden ze niet kwijt. Dus als ik die longen toch wilde, dan zat er maar één ding op, dan moest ik de familie erbij nemen. Nou, dat heb ik geweten! Overal achtervolgden ze mij. Alsof ik een nieuwe schoonfamilie had, maar dan erger. Als ik een keer was wezen stappen, hingen ze de volgende ochtend vroeg aan de telefoon om uitvoerig te vertellen dat Martin altijd iedere avond op tijd naar bed ging. Bestelde ik in een restaurant mijn favoriete gerecht, kippenlevertjes, dan moest hen van het hart dat Martin nooit orgaanvlees at, omdat dat helemaal niet goed voor je is. Martin dronk ook geen koffie, terwijl ik daar nu juist verslaafd aan was. Ik begreep dat het winnen van de Tour de France nog niet voldoende zou zijn om de familie van mijn longen tevreden te stemmen.
En toen had ik er genoeg van. Met een sprong van de Euromast maakte ik een eind aan dat onmogelijke dubbele bestaan. Gereïncarneerd tot made stuit ik onder de groene zoden op mijn stoffelijk overschot. Longen zitten er niet meer in, die heeft Martin's familie waarschijnlijk terug gevorderd, maar voor de rest is mijn hele lichaam nog compleet. Ik merk dat ik ook als made nog bijzonder verzot op orgaanvlees ben. En ik prijs mijn ouders dan ook beide dat ze mijn laatste wens hebben genegeerd en al deze lekkere hapjes voor mijzelf hebben bewaard.