Zij drentelt, wiegend, over straat
Kijkt links, kijkt rechts, niet waar zij gaat
Haar volgen veel gestreelde ogen
En weet dat zij daar acht op slaat
Wiens hart wordt niet door haar bewogen
Wiens tred niet naar haar toe gezogen
Wiens hoofd beraamt geen minne daad
Plaatst op haar pad geen huldebogen
Maar ligt ze 's avonds op mijn bank
Zo roerloos in haar doezend dutje
Na 't eten van mijn malse prutje
Dan streel slechts ik haar gladde flank
Dan ruik slechts ik haar straatvuilstank
En noem slechts ik haar plagend Trutje.
Trutje is niet meer.
PATIO 4 & 6