Waarom stemmen mensen zoals ze stemmen? Het is een vraag die je volgens Max Visser op verschillende manieren kunt proberen te beantwoorden: 'Je kunt economisch redeneren en er van uit gaan dat het eigenbelang bij het stemmen voorop staat. Je kunt er ook sociologisch naar kijken, en denken vanuit sociale en maatschappelijke processen zoals de vroegere verzuiling in Nederland. Maar ik voel zelf het meest voor een psychologische verklaring, deels omdat het gaat om gedrag dat je niet waar kunt nemen. Je kunt niet meekijken in het stemhokje, dus moet je proberen te verklaren wat zich in de hoofden van mensen afspeelt. Verder was er al heel veel psychologisch onderzoek waarop ik voort kon bouwen.' Daarbij had hij geen last van valse bescheidenheid. Visser: 'Ik had geen zin om me tot ÚÚn psychologische benadering van het kiesgedrag te beperken, en die weer eens uitgebreid te toetsen. In plaats daar van nam ik alle psychologische benaderingen die ik in de literatuur kon vinden, en probeerde die samen te brengen in ÚÚn grote theorie voor de verklaring van het kiesgedrag.'
Piramide
De vijf psychologische theoriën die Visser tegenkwam bleken ruwweg in twee groepen te verdelen. De 'veldtheorieën', die stellen dat iemands stem bepaald wordt door allerlei invloeden uit de directe omgeving, staan tegenover de 'behoeftetheorieën', die er van uit gaan dat de mate waarin een aantal algemeen-menselijke basisbehoeftes bevredigd is het stemgedrag bepalen. Visser: 'Volgens de eerste groep werken er verschillende veldkrachten op het individu in. Aan de ene kant sociaal-politieke, namelijk de bekende zaken die ook in de enquÛtes naar voren komen. Daarbij gaat het om de waardering van de politieke partijen, hun imago's, de lijsttrekkers,de strijdpunten die ze naar voren brengen, hun handelen in de oppositie of de regering en dergelijke. Het andere deel van het veld bestaat uit de politieke richting in de omgeving. Wat stemt je familie, hoe ben je grootgebracht, wat stemmen de mensen met wie je je verwant voelt in de maatschappij? Dat geheel kan gezien worden als een veld van soms tegengestelde krachten, dat uiteindelijk het individuele stemgedrag richting geeft.'
De behoeftetheoriën, daarentegen, gaan niet uit van de omgeving maar van de persoonlijke ontwikkeling van de kiezer. Visser: 'Een belangrijke inspirator van deze groep is de humanistische psycholoog Maslov. Hij stelde dat mensen een aantal hiërarchisch geordende behoeftes hebben. Pas als de lager behoeftes bevredigd zijn zouden mensen ook aan de hogere gaan denken. Aan de basis van de piramide staan behoeftes als de seksuele en de agressieve, die ook door Freud worden onderscheiden. Hogerop komen de behoefte aan veiligheid, bijvoorbeeld aan een stabiele maatschappelijke orde, en de sociale behoeften, sociale erkenning en dergelijke. Helemaal bovenaan staat de behoefte aan zelfontplooiing.'
Deze denkwijze valt in uiteenlopende onderzoeken terug te vinden. Visser: 'Beroemd is het onderzoek naar de autoritaire persoonlijkheid, dat resulteerde in een fascismeschaal. Die kon uitstekend de 'zwarte' van de 'witte' schapen scheiden. Mensen wiens behoefte aan bijvoorbeeld veiligheid niet bevredigd was, bleken er eerder extreem-rechtse denkbeelden op na te houden. Simpel gezegd: onveiligheid op straat wordt op goed Freudiaanse wijze geprojecteerd op de buitenlanders.' Verder bestaat er onderzoek naar materialisme versus post-
materialisme in verschillende westerse samenlevingen. Visser: 'De behoeftehiërarchie van Maslov is voor dat onderzoek in tweeën geknipt. Aan de ene kant vind je de "materialisten", voor wie fysieke zelfhandhaving en veiligheid voorop staan. Tegenover hen staan de "postmaterialisten", die de nadruk leggen op sociale behoeften en zelfontplooiing. Uit dat onderzoek bleek dat, algemeen gesproken, hoe post-materialistischer iemand is, des te linkser die persoon stemt. Maar dan heb ik het nadrukkelijk niet over het ouderwetse, dogmatische socialisme. In Nederland zijn Groen Links en D'66 de meest post-materialistische partijen. Dat kiesgedrag hangt aan de ene kant samen met voldoende inkomen, voldoende materiële basis, maar het zijn mensen die tegelijkertijd niet meer volgens hun beurs stemmen. Die zich zorgen maken over zaken als algemeen welzijn, de vrijheid in de maatschappij en de tolerantie voor minderheden. Overigens bleek uit dat onderzoek, dat de post-materialisten nergens meer dan twintig procent van de bevolking uitmaken.'
Verbinden
Visser hoopt met zijn studie de twee grote theoretische richtingen dichter bij elkaar te brengen: 'Het liefst had ik gegevens voor beide scholen in één empirisch onderzoek samengebracht, maar daar ontbraken zowel de data als de tijd voor. Omdat ik liever een goede theoretische studie deed dan een oppervlakkig empirisch onderzoek, wilde ik de richting voor verder onderzoek aangeven. De twee richtingen moeten volgens mij verbonden worden. Om te beginnen kan daarbij de hiërarchie van Maslov verder uitgewerkt worden, want die tweedeling tussen materialisten en post-materialisten vind ik te grof. Vervolgens is onderzoek naar de wisselwerking tussen persoonlijkheid en veld gewenst. Het zou best wel eens kunnen dat de persoonlijke plaats op de behoeftehiërarchie voor een groot deel het veld bepaalt, dat die plaats de keuze van vrienden en relaties sterk beïnvloedt.' In zijn voorgestelde onderzoeksprogramma legt Visser niet voor niets het accent op de behoeftetheorieën: 'Het onderzoek naar kiesgedrag wordt gedomineerd door grootschalig, kwantificerend onderzoek naar veld-factoren als de beoordeling van lijsttrekkers. Zo van: als je een bepaalde lijsttrekker positief waardeert is de kans groter dat je op zijn partij stemt. Dat moet worden aangevuld met onderzoek naar de onderliggende drijfveren van kiezers, volgens het model van het "therapeutisch gesprek". Diepte-interviews met een beperkte groep, die je over een wat langere tijd volgt. Als de inzichten die je daarmee verkrijgt weer in kwantificerend onderzoek vertaald worden kan de vijftig procent verklaarde variantie in kiezersonderzoek, die nu met veel methodologisch raffinement gehaald wordt, flink stijgen.' Het aldus verkregen inzicht in de onderstroom van het kiesgedrag kan voorts helpen de waan van de dag te relativeren. Visser: 'Dergelijk onderzoek laat ook zien of bepaalde stemmen proteststemmen zijn, danwel stemmen uit een bepaalde, bijvoorbeeld racistische, overtuiging. Zo vermoed ik dat de onderstroom die de Centrum Democraten vier jaar geleden hielp nog steeds aanwezig is. Het zou me niets verbazen als ze de komende verkiezingen met vier zetels terugkomen.'
Schijn
Een beter inzicht in de drijfveren van de kiezers kan mogelijk ook helpen bij het verklaren van een grote schijntegenstelling in het kiesgedrag. Visser: 'Aan de ene kant blijkt dat het kiesgedrag van de directe omgeving van een individu behoorlijk homogeen is. We stemmen ongeveer hetzelfde als familie, vrienden en bekenden. Aan de andere kant worden mensen steeds twijfelachtiger. De afgelopen verkiezingen wist zo'n kwart van de kiezers op de dag zelf nog niet wat hij of zij zou gaan stemmen, tegen een kleine tien procent twintig jaar geleden. Dat heeft deels te maken met de maatschappelijke versplintering, met de ontzuiling en de individualisering. Zo kon je in 1956 nog ruim zeventig procent van het kiesgedragverklaren uit sociale klasse en religie, nu is dat een kleine dertig procent. We weten tegenwoordig niet meer, met welke groepen mensen zich identificeren, en kennelijk kunnen die kleine groepen ook in hun geheel sterk twijfelen aan hun politieke richting. Een boeiend onderzoeksterrein, dus.'
In 1990 arriveerde Visser in Twente, in 1998 tooit hij zich met de doctorstitel. Een lijdensweg? 'Helemaal niet', lacht Visser. 'Om te beginnen voelde ik me zeer betrokken bij het onderwerp, ik ben bijna levenslang politiek actief in de JOVD en de VVD. Verder waren de voorzieningen voor AIO's in die tijd in Twente bijzonder goed, en tenslotte was het klimaat binnen de vakgroep Politicologie deskundig en uitdagend. Het commentaar dat ik het meeste vreesde was dat van mijn collega's daar. Op internationale conferenties, bijvoorbeeld, overheerste vaak het beleefde 'very interesting paper'. Wel kostte het me veel tijd me in te lezen in die psychologische theorievorming. Maar dat vond ik juist interessant. Ik denk dat ik, als ik het nog eens over mocht doen, psychologie zou gaan studeren in plaats van bestuurskunde.' Toch had Visser na vier jaar theoretische reflectie de behoefte om wat concreter aan de slag te gaan: 'Ik werk nu al weer een paar jaar bij het PAO Bedrijfs- en Bestuurswetenschappen in Utrecht. Daarnaast werkte ik aan de afronding van mijn dissertatie. Vandaar dat het wat langer duurde.'