Bij alles wat Niels van Steenis doet, kijkt er vanuit de lucht iemand mee. Die iemand, legt hij uit, is hijzelf. Of beter: het mannetje boven is een afsplitsing van zijn persoonlijkheid, dat toeziet op de verrichtingen van de jongeman daar beneden, of die nu in een skiff zit, een bord spaghetti eet, of, zoals nu, een interview geeft. En de laatste tijd, zegt Van Steenis, kan dat alterego een meewarig lachje nauwelijks onderdrukken. Want echt goed gaat het niet met de olympisch kampioen van 1996 - om niet te zeggen slecht.
Ook hier, zegt de roeier, in de Groningse broodjeszaak waar hij zijn verhaal kwijt wil, observeert hij zichzelf van een afstandje. Wat hij ziet, is een jongensachtige man achter een colaatje. Spijkerbroek, sportshirtje. Niet echt groot of opvallend gespierd, zeker niet voor een roeier. Het blonde haar kortgeknipt, vriendelijke blauwe ogen in een tot lachen geneigd gezicht. Een gewone, gezonde Hollandse jongen, zo op het eerste gezicht.
Helaas moet Van Steenis dat beeld ontnuchteren. Hij mag er kerngezond uitzien, hij is het niet. Wat mankeert hem? Hij voelt zich al tijden 'niet fit'. Dat klinkt onbestemd. Waarschijnlijk beseft Van Steenis dat zelf ook, want uit eigen beweging begint hij zijn vage klacht concreter te omschrijven.
'Ik voel me voortdurend alsof ik zojuist vijftig kilometer heb gefietst. Niet zozeer moe of buiten adem, maar uitgeput. Als een vaatdoek. Zonder kracht, futloos. Alsof je door al je reserves heen bent. Toch slaap ik veel en lang, ga elke avond vroeg naar bed. Dat doe ik m'n hele leven al, maar tegenwoordig is de verhouding zoek. Een tijdje geleden liep ik stage bij een Hengelo's bedrijf, gewoon acht uur per dag. Als ik 's avonds op mijn kamer aankwam was ik bekaf, afgepeigerd. Ik kon niets meer, sprak niks af, deed geen leuke dingen. Ik at wat en ging naar bed, en dat was het dan.'
Sportarts Peter Vergouwen adviseerde hem regelmatiger te gaan leven. Na een jaar vergeefse ijzeren regelmaat is Van Steenis' interpretatie van dit advies inmiddels volledige rust. Geen stages, geen afstudeerbesognes, zelfs niet de last van het zorgen voor jezelf. Daarom woont hij sinds een maand bij zijn ouders in Roden, vlakbij Groningen. Tijdelijk uiteraard - z'n kamer in Hengelo houdt hij aan - want ingenieur worden zal hij, hoe dan ook. Alleen niet nu. Hij moet nog twee vakjes en een afstudeerscriptie, maar voorlopig doet Van Steenis even niks. De olympiër zit thuis bij pa en ma. Dat het ooit nog eens zo ver zou komen.
Datzelfde heeft hij gedacht op de dag van de olympische finale: dat het ooit nog eens zo ver zou komen. Maar dan met tegenovergestelde strekking. Want wat een hoogtepunt, die zondag 28 juli 1996. Het stoute plan vanseptember 1992 - een Nederlandse olympische H8+ (Heren Acht met stuurman) - bereikt die dag z'n ongelofelijke apotheose: de Holland Acht pakt goud. Voor het eerst in de historie wint een Nederlandse boot de olympische tweeduizend meter in de acht, het koningsnummer van de roeisport. Voor sterke roeinaties als Duitsland, Amerika, Roemenië en Rusland het hoogst haalbare, voor Nederland het onmogelijke.
Om iets van die triomf te begrijpen, moet men Van Steenis begrijpen. Een jongen die op z'n veertiende voor het eerst in een skiff stapt en prompt verslingerd raakt. Z'n puberjaren vaart hij in Groningen, zijn studententijd in Enschede bij studentenroeivereniging Euros.
Van Steenis is goed en fanatiek. Traint veel, wint veel, is niet uit de boot te slaan. Zó goed en fanatiek dat hij zich bijvoorbeeld opwindt over de jaarlijkse werkacties bij zijn club. 'In de uren dat ik voor Euros werkte, kon ik niet trainen. Dus waarom lieten ze mij werken?' Andere hobby's heeft de student werktuigbouwkunde niet. Niet uit desinteresse, maar simpelweg omdat er geen ruimte voor is. Van Steenis is een topsporter, ook al beseft hij dat in die dagen misschien nog niet.
Hoewel hij aanvankelijk maar een paar uur per dag in de boot zit, roeit hij dag en nacht. 'Ik dacht voortdurend aan roeien. Aan m'n techniek, en hoe die te verbeteren. Aan het materiaal, en waar je de beste boot zou kunnen kopen, welke riemen. 's Avonds in bed gleed ik in gedachten over het water. Dan sliep ik heerlijk in.' Studeren moet vlug vlug. Om maar snel weer met zijn sport bezig te kunnen. Het is een sportwet: monomane toewijding gekoppeld aan een grote dosis aanleg, die combinatie werpt vrucht af. Eind 1992 belt roeivriend George van Iwaarden op. Of Van Steenis in de Holland Acht wil.
Vier jaar lang zet hij alles opzij voor het project. Hij woont doordeweeks in Twente, 's weekends in Amsterdam. Haalt in vier jaar tijd nog niet één jaar van z'n studie. De maanden voor de Spelen vertoeft hij permanent in de hoofdstad, om er minstens veertien keer per week te trainen.
Januari 1996, een half jaar voor Atlanta, beginnen de problemen. Van Steenis verliest gewicht, in korte tijd levert hij vijf kilo in. Hij eet zich ongans, maar kan niets in zijn maag houden. Hij slaapt tien uur per nacht, ligt tussen de trainingen door op bed. Soms ontwaakt hij 's morgens met z'n kleren nog aan.
Toch gaat hij door, slaat geen training over. Waarom? Omdat hij geen keus heeft. Maar ook: omdat hij voelt dat hij niet de sterkste van het stel is. 'Ik vond dat ik moest aanklampen bij supermannen als Nico Rienks, Ronald Florijn en Henk-Jan Zwolle. Die gaven nooit een krimp, dus mocht ik dat ook niet. Ik kwam altijd trainen, hoe op ik ook was. Dan maar overgeven in het kanaal.' Achteraf weet Van Steenis dat hij toen te ver is gegaan. Begin '96 toont zijn lichaam de symptomen van overtraining.
Maar in plaats van gas terug te nemen, gaat hij harder werken. Waarom luistert hij niet naar zijn lichaam? En, net zo raadselachtig: uit welke geheime mijn delft hij zijn energie? Grenzeloze ambitie? Heilige plicht? Aangeboren verantwoordelijkheid? Hoewel alle drie de factoren ongetwijfeld een rol hebben gespeeld, oppert sportjournalist Leo van de Ruit een vierde verklaring. In De pijn van water (zijn boek over de Holland Acht) noemt hij Van Steenis een zwartkijker. Iemand met een negatief zelfbeeld. Iemand die immer twijfelt aan zijn eigen kwaliteit, zichzelf moet compenseren. En daarom altijd meer moet geven dan hij heeft. Van Steenis stemt ronduit in met deze karakteristiek. 'Faalangst heb ik altijd gehad. Voor tentamens, voor wedstrijden. Vlak voor de olympische finale heb ik m'n maag leeggegooid. Van de zenuwen: ik dacht dat we zouden mislukken. Maar die twijfel heb ik nodig, die kan ik aanwenden. Pessimisme is in die gevallen een motor. Zo haal ik het onderste uit de kan.'
De finale zelf maakt hij maar half mee. Geradbraakt komt hij over de finish, maar het goud is binnen. Daarna gaat ieder zijn weg. Van de Ruit schrijft in zijn boek: 'Niels van Steenis hervatte zijn studie werktuigbouwkunde. Hij zette zijn roeiloopbaan voort als een kampioen.' De werkelijkheid verloopt anders.
Van Steenis: 'Ik nam niet de tijd om van de overwinning te genieten, maar stortte me als een gek op m'n studie. Ik begon te hyperen, er was geen tijd te verliezen. Vakken halen was m'n devies. Ondertussen wilde ik m'n medaille omzetten in klinkende munt, en begon mogelijke sponsors af te lopen. Daar kwam bij dat m'n toenmalige vriendin in Amsterdam woonde. Ik deed dus alles tegelijk.'
De klachten van voor de Spelen verdwijnen niet, maar verergeren. Van Steenis valt nog meer af, voelt zich miserabel en moe, maar nu zonder dat hij zich drie keer per dag afbeult. Hij stapt naar roeiarts Gé van Enst in Zwolle. Die laat hem een keer of dertig opdraven, maar neemt zijn klachten intussen niet serieus. 'Die man bleef maar zeggen dat ik kerngezond was', zegt Van Steenis, 'maar ik strompelde elke week moeizamer de trap naar zijn spreekkamer op.'
Twee keer bezoekt hij een psycholoog, maar ook dat biedt geen soelaas. 'Ik heb weinig vertrouwen in psychologen. Niemand had dat in de Holland Acht. Natuurlijk kwam mentale begeleiding wel eens ter sprake, maar nooit serieus. We waren het erover eens dat je je tijd beter kon besteden aan trainen, dan aan sessies op de sofa. We hadden geen zin in taferelen als bij de Nederlandse softbaldames. Hun psycholoog schreef voor de wedstrijd een grote één op een schoolbord. Daar ging het team dan een uur naar zitten kijken.'
Voorlopig dieptepunt bereikt Van Steenis april 1997 tijdens de Varsity, de Utrechtse studentenregatta. Folklore denkt de roeier, en acht zichzelf in staat mee te doen in de oude vier. Het wordt een ramp. 'Ik voelde me verplicht om met die jongens mee te doen, ook al wist ik dat het niet goed voor me was.' Volledig uitgewoond passeert hij de eindmeet. Het besef dat hij geen schim meer is van de topsporter van toen, zal nooit groter zijn dan die dag. 'Pas tijdens de Varsity drong tot me door dat ik serieus roeier-af was. Ik was doodziek, m'n lijf had een week nodig om te herstellen - dezelfde week overigens waarin m'n vriendin het uitmaakte.'
Juni 1997 consulteert hij sportarts Peter Vergouwen. Die stelt onmiddellijk een diagnose. Je hebt een burn out, vertelt hij Van Steenis. Die besluit eens goed op vakantie te gaan - baat het niet dan schaadt het niet. Omdat niemand stante pede met hem mee kan, sluit Van Steenis zich aan bij een reisgezelschap. Het wordt een voetreis door het Atlasgebergte in Marokko, de enige trip die nog niet is volgeboekt.
Baten doet het niet, schaden wel. Twee weken zeult Van Steenis met de groep door de Marokkaanse bergen - helemaal achteraan. 'Ik kon het tempo niet bijbenen, liep te hijgen als een boegpaard. Eén dag heb ik zelfs op een ezel gezeten, met veertig graden koorts. Toen ik ze na een week vertelde van Atlanta, geloofde niemand me.'
Het mannetje boven hem - Van Steenis' vleesgeworden zelfrelativering - kan er nog steeds om lachen, al gaat het niet meer van harte. Van het bankje in de Acht belandde de kampioen op de rug van een ezel, en nu zit hij elke ochtend rond elven in het bad van zijn ouders. In de ochtend heeft hij dan al een stukje gefietst, om een beetje wakker te worden. De rest van de dag ligt braak. Een programma zonder inspanningen, en 's avonds toch moe. Nog rustiger aan doen, veel dagelijkse regelmaat, goed eten en slapen, meer weet zijn arts hem niet te adviseren.
Hoe lang zal deze malaise nog duren? Van Steenis weet het bij God niet. De vraag of hij het er allemaal voor over heeft gehad, beantwoordt hij stellig: 'Natuurlijk. Zeer zeker zelfs. Nico Rienks vindt dat je als roeier aanhet einde van de rit geen maatschappelijke achterstand zou hebben mogen opgelopen. Omdat het sommige van ons - onder wie ik - in dat opzicht niet voor de wind gaat, noemt hij het project mislukt. Daar ben ik het niet mee eens. Overtraind ben ik pas twee jaar, olympisch kampioen ben je voor het leven.'
Spijt? Dat nooit.
Overtraind ben ik pas
twee jaar, olympisch kampioen
ben je voor het leven...'
'Ik denk altijd aan roeien.
Aan m'n techniek, m'n materiaal,
welke riemen en zo...'
'Twijfel heb ik nodig,
die kan ik aanwenden. Pessimisme is mijn motor ...'