Circus TOM: de basis van vertrouwen

| Jurriaan Huskens

Het mandaat voor de invulling van opleidingsprogramma’s moet primair bij de opleidingen zelf liggen, en niet al te veel worden beperkt door van bovenaf opgelegde kaders, schrijft hoogleraar Jurriaan Huskens over het reflectieonderwijs binnen TOM.

Photo by: StockXchnge | John Nyberg

De aanleiding van mijn opiniestuk ‘Circus TOM’ was inderdaad het reflectieonderwijs. Mijn stuk gaat echter niet alleen daarover, en gaat al helemaal niet over de inhoud daarvan. Als iemand erin leest dat ik een negatieve mening over reflectieonderwijs zou hebben of, erger nog, over het werk of onderwijs van collega’s Verbeek of Kuhlmann, dan spijt me dat want dat is geenszins mijn bedoeling geweest, en ze zijn ook beide onwaar.

Mijn primaire insteek was en is om iedereen weer eens op scherp te zetten aangaande het proces: hoe worden de kaders aangegeven binnen TOM, in welke mate, en welke vrijheidsgraden blijven er over voor de opleidingen en degenen die die opleidingen vorm moeten geven.

Centralistische aanpak

Allereerst, hoe wordt de discussie aangezet? De uitleg van Ramses Wessel is duidelijk genoeg, en zo is het ook in eerste instantie gecommuniceerd: (i) de opleidingen moeten 15 EC aan reflectieonderwijs gaan verzorgen en (ii) de groepen van Verbeek en Kuhlmann gaan dat doen. Zoals met zoveel randvoorwaarden van TOM zet deze centralistische aanpak de discussie meteen op scherp en worden de opleidingen in het defensief gedrongen. Ze moeten dan maar weer zien in de daarop volgende discussies hoe hard die grenzen nu precies zijn en waar eventueel ruimte ligt. In tegenstelling tot wat collega Verbeek beweert, is ook hier het commentaar van Wessel duidelijker: er is zeker weerstand bij de opleidingen, ook nog ná de eerste discussies over de invulling. De redenen voor die weerstand zijn ook duidelijk: het TOM-proces is al lastig genoeg en het grote probleem van TOM is de toch al hoge mate van inflexibiliteit. En dat wordt door deze manier van discussie over het reflectieonderwijs nogmaals verergerd.

Het gaat mij dus in eerste instantie over hoe de discussie in gang wordt gezet. Deze aanzet wekt veel wrevel en negatieve energie op, die ongetwijfeld wel weer deels gecompenseerd kan worden middels een goede inhoudelijke discussie en afstemming, maar dan is veel kwaad al geschied. Waarom ligt het mandaat niet bij de opleidingen? Zijn de opleidingen niet ook in het verleden in staat gebleken prima een maatschappij-gerichte context aan te bieden? Waarom laten we de opleidingen niet eerst zelf met een plan komen, en bekijken we daarna of een deel daarvan niet centraal verzorgd zou kunnen worden?

Mandaat bij de opleiding

Vanzelfsprekend hanteer ik dezelfde definitie van reflectieonderwijs als collega Verbeek, zijnde kaders van werken, methodes, en maatschappelijke context. Ik lees in zijn stuk een sterke en goede visie daarop; en nogmaals, daar heb ik inhoudelijk weinig aan toe te voegen. Ik vind echter wel dat de kaders van werken en de maatschappij-gerichte context bij uitstek opleidingsspecifiek zijn. Voor scheikundige technologie sprekend, de opleiding waar ik zelf primair verstand van heb, komen dan onderwerpen aan bod die raken aan: economische aspecten, ondernemerschap, bestuurs- en/of bedrijfskunde, toxicologische/milieu-aspecten, ketenbeheer en kringlopen bv. aangaande verantwoord grondstoffengebruik, innoveren en product-ontwikkelen, etc. Mijn inschatting is dat iedere docent en opleidingsdirecteur op soortgelijke wijze een heel lijstje onderwerpen kan opstellen die hij/zij vindt passen in de maatschappelijke context die we studenten moeten meegeven. Ook wetenschapsfilosofie en –geschiedenis kunnen in dit totaalplaatje passen, maar ik vind dat primair een keuze die de opleidingen zouden moeten maken.

Het lastige in deze discussie is dat de huidige aanpak van bovenaf een onevenwichtigheid in deze discussie schept: opleidingen en opleidingsdirecteuren kunnen alleen met argumenten komen die grotendeels opleidingsspecifiek zijn, en als ze dan niet de vrijheid hebben om andere keuzes te maken, dan is de dreiging van een voor de opleiding suboptimale invulling groot. Mijn inschatting is, en die lijkt gedeeld door o.a. de online reacties die er al zijn op de toelichting van Ramses Wessel en uit eerdere discussies, dat de opleidingsspecifieke inhoud op dit moment teveel opgeofferd moet worden aan algemene zaken en te strakke richtlijnen, terwijl de opleidingen als meest primaire doel moeten hebben en verantwoording moeten afleggen aan het maatschappelijke werkveld van de afgestudeerden, en dat is weer opleidingsspecifiek. In simpele woorden: we moeten mensen afleveren waar het werkveld om vraagt en dat werkveld moet onze voornaamste richtlijn zijn over wat we in de opleidingen moeten aanbieden. Dat daar academische vaardigheden bij horen staat voor mij buiten kijf, maar het mandaat voor de invulling daarvan dient bij de opleidingen te liggen.

Vertrouwen

Verder vind ik, en ik proef dat om me heen bij velen die ons onderwijs een goed hart toedragen, dat de algehele aanpak van TOM te star is en meer moeilijkheden creëert dan-ie oplost. Daaronder ligt een gevoeld en ervaren gebrek aan vertrouwen: uit het keer op keer komen met centraal vastgelegde randvoorwaarden en directieven voor de inhoud en vormgeving van de opleidingen (denk aan: modulestructuur, projectonderwijs, vergroting minorruimte, vergroting bacheloropdracht, en nu weer het reflectieonderwijs) spreekt weinig vertrouwen van het college in de richting van de opleidingen en al die goede en gemotiveerde staf, docenten en studenten die dag in dag uit bezig zijn om ze tot een succes te maken. Vergeet niet dat iedereen van ons ook middenin de maatschappij staat, sommigen heel concreet met functies in het bedrijfsleven, anderen met nevenfuncties en netwerken, of maatschappelijke activiteiten buiten de universiteit. We zijn met zijn allen prima in staat een uitstekende opleiding neer te zetten. Ik denk dat de waardering die veel (oude stijl!) opleidingen recent nog gekregen hebben met een predicaat top-opleiding daarover wel iets zegt. En dat ontslaat ons niet ervan om kritisch te blijven en te vernieuwen, maar het moet wel een duidelijk doel dienen: een opleiding die onze studenten op de beste manier op hun toekomst voorbereidt. En dat doel is gediend met vertrouwen, niet het soort vertrouwen dat we met alle randvoorwaarden wel ons best zullen doen daar zo goed mogelijk een invulling aan te geven, maar een echt en intrinsiek vertrouwen dat we hier met vakmensen van doen hebben die samen met hart en ziel en vanuit de inhoud in al zijn diepte en breedte het allerbeste van de opleidingen willen maken.

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.